Levens lust

kinderstrikje_terrence_tweed_roze_kids

Hij hoorde eigenlijk nog bij mama en papa thuis. Een frêle jongen, goed gekleed, allicht ook wel lief en zo, maar toch nog te zacht om al voluit in het leven te staan. Te weinig littekens, goed beschermd, en het zou nu niet meer veranderen. Daar hadden mama en papa en nu de vrouw wel alles voor over. Hij zou wel carriere maken, ondanks zichzelf, bij de bank.

Maar dat leven daar stond hij ondertussen wel in. Hij moest wel. Hun zoontje zat tussen hen in en zijn vrouw was druk doende om de wereld te laten zien dat ze een gelukkig echtpaar waren met een lief kind, dat ongetwijfeld zou uitgroeien tot de reus die mama in gedachten had. De papa was ongeveer het blankste canvas dat ik ooit tegengekomen was. Hij las niet, hij sprak niet, hij vertoonde geen emotie. Hij keek ook niet echt naar het kind. De grote leegte. Misschien ging het beter op de hockey…

Ze spraken Frans. Dat geeft niet. Maar het gaf aan het geheel nog net iets meer dat fletse, wat me al van bij het begin tegenstond. Ik verbeeldde me een verkavelingsvilla in Brasschaat of Schilde, de obligate powerbak, donkergrijs allicht, en de navenante, cleane inrichting. Niet dat daar iets mis mee is, ’t is alleen zo voorspelbaar. Even voorspelbaar allicht als in de zonder-haat-straatjes-huizen.

Het kindje, een jongetje van vier, vijf schat ik, was nu al volledig opgetrokken uit ‘old english’ en tweed.  Pofbroekjes, débardeurkes en nat gekamd haar, het zat er allemaal nog aan te komen, als het van maraine afhing. Dat zag je zo. In sommige colleges val je daarmee niet op, Da’s dan nog een meevaller.

Het stel ademende de levenslust uit van verlepte sla, maar bijeen zouden ze blijven. ‘Pour la famille, les parents et le petit Thibault’. Ik weet dat niet, ik stelde het me voor. Ik weet wel dat ze elkaar net zo min iets te zeggen hadden als het kind.

En er is een verschil tussen samen zwijgen op café (in dit geval Le Pain quotidien) of samen alleen zwijgen. Hier was’t alleen tristesse, en het glijmiddel, of de lijm, was in dit geval, het kindje. Een zware verantwoordelijkheid voor zo’n dreumes. Hopelijk zou het beter gaan op vakantie, en als de zon scheen.

Nu hing het joch landerig op de schouder van de mama, met een duim in de mond…

Fladder

sneeuw3a

Ik had gisteren een geweldig blog idee. Zo geweldig was het, dat ik het niet eens noteerde. Nu ben ik het kwijt…

Het was het blogpostje der blogposts. Er zat alles in. Humor, tederheid, en een behoorlijke portie ergernis. Ik was aan’t stappen tussen de Groenplaats en mijn huis. Verkeerschaos alom,  Auto’s die stuurloos gleden en tegeneen ploften, fietsers die zomaar omvielen, de sneeuw die dempte, filterde. En ik liep daartussen. Met mijn idee. Heerlijk is het, om zo heel af en toe een flits toebedeeld te krijgen. zo’n zelfschrijvertje dat zich ontvouwt op de kadans van je passen. De zinnen vloeien, de woorden rollen, en je weet dat het goed zit.

Het zijn de fantastische momenten  van introspectie, in jezelf gekeerd zijn waarop de kou niet deert.  Niet zelden loop ik dan gewoon voorbij mijn doel. Het was gisteren niet anders. Ik heb het soms als ik met Spike ga wandelen.

Neen, het gaat niet over hem, dat weet ik wel zeker. Het moet bijna iets te maken hebben gehad met de dag, dat kan bijna niet anders. Ik vind het niet meer terug! Ik weet dat ik zelfs de arrogantie had om tijdens het stappen de titel al te pakken en het hele stukje nog eens om te gooien, het bleef goed, het werd er zelfs nog beter door.

Het thuiskomen was zoals thuiskomen moet zijn, warm, en met goesting. Ik weet dat ik gauw iets at, wegens heel veel zin om van alles meteen neer te pennen. Daar is het ergens mis gegaan. De geest is beginnen dwalen. Door een boek. Het boek ligt er al lang, waarom heb ik het uitgerekend gisteren weer vast gehad? Omdat het een  weerbarstig kanjer is, en ik was gisteravond een reus. Een fijne mens ontmoet, na lange tijd. Een mooi idee in de kop, een koning in mijn domein, dus ja ik kon dat boek wel aan. Hubris ja..

De man zonder eigenschappen, van Musil. Al maanden ligt het daar, op pagina 95.

“Do you have something specific in mind?’ Ulrich asked naively. No, Diotima did not have anything specific in mind. How could she? No one who speaks of the greatest and most important thing in the world means anything that really exists. What peculiar quality of the world would it be equivalent to? it all amounts to one thing being greater and more important, or more beautiful and sadder, than another; in other words, the existence of a hierarchy of values and the comparative mode, which surely implies an end point and a superlative…

Het boek ligt nog steeds op pagina 95. Godzijdank begon “Met Man en Macht” … de zetel, plicht zou later komen, goesting ook…  En toen viel ik in slaap.

Of hoe grote literaire carrières gefnuikt worden door een geheugen als een zeef!

De keuze: vrouw of hond

IMG_2077

Ineengedoken, met een te dikke, witte hond, wandelde hij voor me uit. Het beeld ademde tristesse en berusting uit. Veel beter dan dit zou het voor hem niet worden. Hij stapte een café binnen, en ik schonk er verder geen aandacht aan.

Spike had net een eend te pakken. De zaterdagwandeling kondigde zich zoals vanouds chaotisch aan.  Al jaren koester ik de stille hoop dat ik met gezwinde pas door Vlaanderen wandel, met mijn trouwe, aanhankelijke viervoeter naast mij. De waarheid leunt dichter aan bij het beeld van een oudere man die vertwijfeld achter zijn hond brult, hulpeloos om zich heen staart, terwijl ‘de bruine bliksem’ ravages aanricht in ’s lands veestapel en siertuinen. Maar niet als er publiek is,  dan niet. Dan speelt hij voor de tribune en krijgen we de bewonderende kreetjes ‘oh, wat ne schone hond, en zo goed luisteren… ‘ De rotzak!

Eens de eend vakkundig uit zijn bek verwijderd, konden we ‘de wandeling’ verder zetten.  En zo’n twee uur later kwam ik terug aan dat zelfde café. Ik vind het wel prettig om dan ook iets te drinken, Spike ligt dan min of meer braaf aan mijn voeten. De jacht op idyllische prentjes, ik blijf het nastreven. De romanticus in mij.

De man met het witte hondje zat er nog steeds. Duidelijk al wat trappisten binnengewerkt. De krant bijna uit. Honden zijn conversatiestarters. Hij keek me monsterend aan ‘Veel beweging vandoen zeker?’. Het ging hopelijk niet over mij. Ik lachte even, Spike was klaar met snuffelen, we gingen zitten.

‘Den onze is al content als we buitengaan, en ik ook. Piske, kakske, en dan komen we naar hier. Moeten we niet naar dat wijf van mij luisteren, want die kan een stukske zagen!. Hier kan ik mijn gazet lezen en daarna vertrek ik naar huis, dan kan ik den tv opzetten, en moet ik er verder ook niet meer naar luisteren.’

Ik vond hem niet erg aardig, een beetje enge, vervelende man.

‘Manneke, moest ik kunnen kiezen, tussen haar of hier, den hond, ik wist het direct, en ze kon terug naar haar moeder, maar ja, die is ook al dood, dus dat gaat niet.’

De hond keek nauwelijks op, lag vreedzaam aan zijn voeten.

Pinten op café, het is niet altijd lekker. Was het echt een takkenwijf, of was ze dat geworden door zo’n ongelofelijk nurkse vent tegen het lijf gelopen te hebben? Hoe kom je dan tot dit soort zelfkastijding, zelfgekozen verbanning in een relatie die er geen is, die niks in zich draagt?

En dan uitzichtloos uitzitten tot de waakvlam definitief uitgedoofd is, bij één van beiden. Weten dat er een hufter op café dat soort gruwel zit te spuien, weten dat dat wijf tegen haar zusters en buurvrouwen steen en been klaagt over die nietsnut van een vent? De menselijke soort het is me wat.

Toch benieuwd naar haar verhaal, maar dat zullen we nooit kennen.

Valentijn valkuilen

valentijnVoor veel van mijn inzichten val ik terug op mijn ongebreidelde fantasie. Daarnaast is er echter ook de K-woman. Een mooi klankbord, maar ook een soort eeuwige bron van wijsheid als het er op aankomt inzicht te krijgen in de perfide, ondoordringbare geest van de vrouw. Lees verder

Cultuur en ik… alleen maar schaamte

Ik ben gisteren voor het eerst sinds lang weer eens naar theater met een grote T geweest. De premiere van ‘Vrijdag’, door De Spelerij. Hoe blij ik ook ben als ik zoiets meemaak, wat aan het einde van de avond overblijft is schaamte.

Schaamte omdat ik me een beetje voel als de Olga in Jan Wolkers ‘Turks Fruit’, die likkebaart omdat hij haar voorstelt om mee te gaan naar ‘De Kersentuin’. Zij denkt aan een restaurant, hij bedoelde het stuk van Tsjechov.

Het is herkenbaar voor mij. Hoe zelfverzekerd ik ook overkom in de publieke fora van het marketing milieu, zo kleintjes ben ik als het over de cultuur gaat. Een achterstand die maar heel moeilijk op te halen valt. En die ik aan mezelf te danken heb. Jakkeren om er bij te horen, bij wat de maatschappij van je verlangt en tot je schaamte vaststellen dat je herinneringen aan ‘cultuur’ teruggaan tot je studententijd, waar je wel alle grote kanonnen zag. Waar je genoot van opvoeringen van Decleir, Schoenaerts, De Meyere. In kliene, inmiddels ter ziele gegane theatertjes. Niet toevallig ook de periode waarin ik poëzie las. En er zelfs van genoot. Later kwamen er alleen nog de obligate aanwezigheden op de grote publiekstrekkers, in naam van het betere netwerken. Mc Donaldscultuur als het ware.

Schaamte omdat ik op zo’n avond als gisteren moet vaststellen dat ik met twee sympathieke mensen sta te babbelen, zonder te weten dat het Erik Goossens en Bieke Ilegems zijn. Dat wist ik niet. Wie weet wie ik zo nog over het hoofd gezien heb? Hoe lomp kun je zijn, hoe slordig ook tegenover die mensen en hun passie. Nikske erkenning. Bij deze excuus vanwege mij en mijn groot ego.

Plaatsvervangende schaamte is er ook, als ik mensen uit hun nek hoor lullen en gratuite meninkjes hoor spuien. Theater is dan zo’n beetje als voetbal. Iedereen heeft een mening over het eindresultaat. Iedereen gaat gemakshalve wel voorbij aan de inspanning, de energie en de inleving die een acteur moet leveren om pakweg een stuk van Claus, van Tsjechov op een boeiende manier op de planken te brengen. Niet dat er gisteren veel negatieve meningen waren integendeel, maar ik kon toch fijn inschatten wanneer iemand een zinvolle mening had (meestal waren dat acteurs;-)

Zo verstandig ben ik dan weer wel, dat ik mijn klep houd en beoordeel vanuit zeer oppervlakkige quasi esthetische categorieën, als er mij al iets gevraagd wordt. Daar zou ik me dan eigenlijk ook weer moeten over schamen, wegens onbekwaam, maar goed. Ik zwijg liever en geniet van het geleverde spel, of haal er alleszins datgene uit wat mij persoonlijk bezig houdt.

Maar de grootste vorm van schaamte ervaar ik als ik al die getalenteerde mensen hoor praten. Acteurs, theatermakers, die dat doen, omdat het in hun bloed, in hun genen zit. Die er alles voor gegeven hebben om hun passie zo goed mogelijk te kunnen beleven. Uit noodzaak, omdat ze hun creativiteit willen en moeten uiten. Daarzonder is er gewoon geen leven. Mensen bij wie het vuur in de ogen oplaait als ze horen dat ze kans maken om een rol te spelen in deze of gene bewerking van een klassiek stuk. Die het ook grootmoedig aan een andere acteur gunnen maar dan inwendig sterven.

En tegelijkertijd met de grootst mogelijke sereniteit en waardigheid moeten vaststellen dat ze op elk moment aan de verkeerde kant van de armoedegrens kunnen vallen. Zachte mensen, die een onaardse robuustheid moeten ontwikkelen om stand te houden en hun waardigheid te behouden. In een maatschappij die wel uitkijkt naar hun vertier maar niet bereid is om dat op de juiste manier te vergoeden. Voor die maatschappij schaam ik me dan heel erg.

Ik heb het dan niet eens over geld, maar over een kader waarbinnen talent tot ontplooiing kan komen. Het was voor mij gisteren onthutsend om het rauwe van die ‘condition humaine’ te ontdekken.

In één golf door kan ik me dan ook alleen maar schamen voor zo’n Vlaams minister die subsidies ontzegt aan ‘La petite Bande’ omdat de naam Franstalig klinkt.

Enfin, ik ga het goede onthouden van het stuk van gisteren: een enthousiaste jonge maar erg rijpe actrice, die blij was met haar debuut, en een mooie voorstelling. Het deed mij verlangen naar meer theater en naar Claus… of misschien moet ik het toch maar eens proberen, zo’n Tsjechov!

Het steunende zuchten

Ik doe dat snel. Omdat ik niets wil missen van het gesprek waar ik net even van weggelopen ben. Nog niet in het lokaal aangekomen gaat de rits al open, en verlichting volgt. Afkloppen en handen wassen, en verder praten. Zo hoort het. Deze keer zou niet anders zijn. En toch…

De man naast mij had het lastig. Zucht, kreun, zucht, persgrimassen. Ik blikte even discreet opzij. Hij keek me droevig aan. ‘Prostaat hè, man, miserie! Ge zult er ook nog wel mee te maken krijgen’. Ik voelde de droeve heimwee naar de tijd dat hij als viriele vent de wereld zou gaan veroveren. Die tijden lagen ver achter hem, en verder dan een voorstadswoning met tuinhuis, annex zeurwijf, was de veroveringstocht niet geraakt. Er volgden nog wat details over zijn condition humaine, ik laat ze maar voor wat het was. De tristesse druppelde er van af… traagzaam, steunend.

Een vriend van mijn vader, geweldig briljant causeur en libertijns zuiper had daar minder moeite mee. Hij kwam een keertje terug van toiletbezoek op café, met een doorweekte ‘voorbroek’ zoals ze dat in de Vlaanders zeggen, en hij trok zich daar verder niks van aan. ‘Ik heb geen tijd om te wachten op wat gezeik als ik hier geweldig lekker aan’t lullen ben. Het droogt wel aan de mast, en morgen is er wel een andere broek’.

Echte mannen, ze hebben iets ranzig, en toch ook mooi. Ik hoop dat het mij bespaard blijft.

Kleintjes

‘Ik heb een mooi plaatsje voor jullie’. We volgden ‘de heupwiegende’ naar het bewuste tafeltje. Daar zaten vrienden te wachten.

‘Zullen we een aperitiefje nemen als beginnerke? Dan breng ik direct de menuutjes!’. De nicht van dienst was van plan om het ons gezelligjes naar de zin te maken, dat voelde je.

Onze glaasjes werden gebracht, en we mochten plaatsmaken voor een klein ‘amusetje’ van het huis.

‘Zijn we er al een beetje uit, hoe we’t gaan doen?’. Het wordt op zo’n moment erg moeilijk om de monkellachjes te onderdrukken. Een fijn avondje zat er aan te komen, met kleine plezierige verrassinkjes en attente kleine kreuntjes . “Een waaiertje van… op een bedje van…” U kent dat.

En het stopte niet… Ons nieuwe mama vroeg of we misschien wat water wilden. “Kleine flesjes? Plat of Bruisend? Allemaal bruisend? Dan misschien toch een groot flesje?  Met bubbeltjes!”

Op het kaartje stonden allemaal lekkere gerechtjes en ze waren ook daar herleid tot frivole proevertjes. Varkenswangetjes, garnaaltjes, tongetjes, wat een heerlijkheden. Ja, hier werden er verfijnde schoteltjes voorbereid, dat kon niet anders.

Onze bordjes werden zachtjes ingezet, en we kregen ook een fris, mooi wijntje in onze glaasjes. En dan nog eentje. Het leek wel of de flesjes erg kleintjes waren, zo snel ging het.

Het moet bovendien besmettelijk geweest zijn, of deel uitmaken van het huisstijltje van het etablissementje, want kelnertje twee deed al even mierzoet, toen hij vroeg of hij de bordjes mocht afruimen.

Dessertjes moesten er niet zijn, maar koffietjes dan weer wel, met kleine versnaperingetjes.

Uiteraard was er ook een klein rekeningetje, maar eens we de centjes op het bordje gelegd hadden, en een bonnetje gekregen hadden zijn we door het deurtje weer het stadje ingetrokken.

Meteen een kroeg binnengedoken, om een frisse pint te drinken, een bruin café, waar een dijk van een wijf stond te tappen. Nooit in haar leven nam ze een verkleinwoord in de mond. Nooit! Het was er goed, we hebben de deur daar gesloten, ettelijke uren later.

Mooie Jongens en Clichés

Heel af en toe overkomen er mij dingen die mij in verwarring brengen. Omdat ze mooi zijn, omdat ze niet meteen verwacht worden. Omdat het mij op de één of andere manier vrede schenkt met mijn omgeving. Dan suddert dat een tijdje, om onherroepelijk zijn uitweg te vinden in één of andere schrijfgulp. Zoals nu.

Vrees niets, het heeft niets te maken met een mogelijke bekering tot de Griekse beginselen, maar alles met mijn rotsvaste overtuiging dat mannen altijd jongens blijven. Hoe hard ze ook hun best doen om dat te verbergen. Godzijdank.

Een tijd geleden liep ik in de buurt van de Oudaan, een beetje te slenteren. Een vreemde etalage trok mijn aandacht. Het was wat donker en het hield het midden tussen een tweedehands boekenwinkeltje en een vintage designuitdragerij waar ze nog niet zo heel veel collectie stukken hadden, maar wel veel goesting. Eerste indruk.

De dagen gingen voorbij en het goede voornemen om er een keer binnen te stappen raakte naar de achtergrond, maar nooit helemaal. Op een avond deed ik het dan toch maar, toen ik  er een schemerlampje zag branden. De man achter het bureautje was onverstoorbaar en las verder, het soort cool waar ik een rechterarm voor zou geven.  Ik begreep het niet zo goed, er zat geen lijn in de boeken, geen thema, ze waren min of meer op kleur en formaat gesorteerd, onwerkbaar, van pulp tot dingen die ik zelf staan heb.

De mens achter zijn bureautje keek mij aan… “kan ik helpen?”

“Ja, leg het mij uit, ik worstel ook met het klasseren der boeken, maar hier ben ik niet mee met het systeem…. “begon ik aarzelend.

“Dan kennen wij elkaar, jij bent Guido(oohh), en ik ben de @pravdaman!”.

Ik weet niet wat dat met jullie doet, maar ik ben altijd blij als ik één van mijn virtueel meer stimulerende contacten ook in het echt tegenkom. Dat was nu niet anders. Tom vertelde, zacht, maar boeiend, met zo min mogelijk woorden, wat het nog mooier maakte. Het hele verhaal bleek een pop-up initiatief te zijn, storefront voor een speak-easy die zich achter de winkel bevond, Het Huis Happaert, ter gelegenheid van de 150ste verjaardag van Bacardi. Dat huis op zich is al adembenemend. De sfeer van die bar was zo juist, zo elegant en tegelijkertijd helemaal ongedwongen. Ik kan daar niet veel aan doen, maar als een verhaal juist is, in concept en uitvoering, en als de vent die er mij ook nog eens over vertelt zo totaal klopt in dat plaatje, dan ben ik verloren. “Ne schune pee, gelak of da me zegge in Brussel”.

Ik was meteen verkocht. Zodanig zelfs dat ik er de week later terug ging met twee jongens. Ik noem ze even. Het zijn forse namen, venten-namen die kunnen: Wim en Victor. Heiligschennis in Antwerpen, Victor is een Hollander. Leuke vent, ondernemer, de vleesgeworden empathie. Wim is een soort broer.

De jongens hadden zich aan hun woord gehouden en stonden op het afgesproken uur klaar. De verwondering over het boekenwinkeltje deed ook hier zijn werk, en zette het contrast met de opulente sfeer van de bar extra in de verf. Het is een magische plek, waar gesprekken tot hun recht komen, en dat was ook zo mooi en opvallend.

Zet drie venten op café en je krijgt een brallerige, grappige mix van verhaaltjes over voetbal, vrouwen, auto’s en ongein. Nu niet. Er werd zowaar ‘genipt’ van cocktails, meesterlijk bereid, en er werd gepraat, gediscussieerd, geluisterd. Dat het echte jongens waren bleek uit het debiet, dat niet verminderde. Dat het mooie mensen waren bleek uit het verhaal dat opvallend gelijkmatig verder kabbelde.

En toen ging Victor weg. De man moest immers nog naar Nederland terug. Het was al tien uur, dus dat kon je hem niet kwalijk nemen. Zoals dat gaat onder jongens, werd er afscheid genomen met een stevige handdruk en dat was het. Maar het geeft ook een andere soort intimiteit, als je dan met twee over blijft.

Hij was nog niet goed weg, of Wim vroeg me: “had jij ook zin om bij dat eerste rondje van elkaars cocktail te proeven?”. Uiteraard had ik dat ook overwogen, maar onder venten doe je zoiets niet… Het was ook die conventie, die hem er van weerhouden had om dat te doen. Zeker in het bijzijn van een derde. Ik vind dat mooi, grappig. En al helemaal als je er op het moment zelf wil over praten omdat het je ook wat hoog zit.

En toen we wilden afrekenen, een paar drankjes later, bleek dat onze Victor, die we nu met enige gepaste trots ‘vriend’ noemen, dat hele verhaal al op zich genomen had.  Zonder zeuren, zonder berekenen, gewoon. Omdat hij gruwt van clichés en een echte mens is.

Tom, Wim, Victor. Echte venten, mooie jongens en een feest om te kennen.

De uitzuipkroeg… een droom

Ik heb al meermaals mijn fascinatie voor uitzuipkroegen en de koninginnen van de betaalde liefde toegelicht. En mijn onhandigheid in die materie, wat mijn fascinatie uiteraard niet in de weg staat.

Het toeval wil dat ik op weg naar mijn geliefde  passeer voorbij een uitspanning, met zoals steeds een erg romantische naam, in dit geval ‘Villa Blanca’.

Het pand is duidelijk in verval, heeft zoals altijd een discrete parking, wat mij weer typisch iets Vlaams kleinburgerlijks lijkt. Je mag betalen voor seks, maar het mag wel niet geweten zijn, door de goegemeente, stel je voor. De gedempte neontinten doen vermoeden dat er zich allerlei spannende, het daglicht vermijdende handelingen afspelen, door wulpse deernen in nauwelijks verhullende en onwaarschijnlijk sexy niemendalletjes.

Zo wil het onze fantasie. Ik stel me voor dat je in luxueuze interieurs, onder het genot van stemmige muziek en voortreffelijke drank, verwend wordt door hoogbenige supermodellen, die zich vol overgave kwijten in het lenigen van onze laagste, liederlijke lusten. Ondertussen wordt menige existentiële discussie opgezet over de zin van het leven, met deze bohémiennes puur sang, die schijnbaar op de wereld gezet werden als lustprinsessen en vurige vertolkers van de lichamelijke genotspartituren. Na afloop verdwijnen de hoogblonde gazelles in dure sportwagens naar hun eigen Walhalla om mijmerend bij te komen, bij een glas Chardonnay van onberispelijke kwaliteit, van de intense uitwisselingen met hun geachte clientèle.

Heel af en toe wordt die prachtige droom onderbroken. Vlak in de buurt bevindt zich namelijk een bushalte. Gisteren zag ik twee meisjes het bovengeschetst pand verlaten, met een treurig aldi-tasje. Oei! Weer een illusie aan diggelen…

En toen dacht ik ineens aan dat mooie Angelsaksisch begrip ‘working girls’.  Dit waren working girls. Grauw, midden in een triestig leven, waar ze overgeleverd werden aan de grollen en grillen van waarschijnlijk erg gefrustreerde mannetjes, met niet al te frisse gedachtes over hoe ze hun seksualiteit ten volle kunnen beleven.

Ze sjokten moedeloos naar de bushalte, en hun doffe ogen leenden zich tot weinig meer dan een ver gestaar naar een bus die hun waarschijnlijk via allerhande vergane buurten zou brengen naar een plek waar ze hopelijk wat rust konden vinden om een dag later opnieuw ondergedompeld te worden in de poel van duurbetaalde illusie. Hoogstwaarschijnlijk heb ik het zelfs daar verkeerd voor.

Wat een tristesse. Of neen, allicht waren het de poetsvrouwen, en zijn onze lenige sexkittens gewoon wat eerder in Corvette en Jaguar convertible gesprongen. Het kan bijna niet anders zijn!

Mannen, Jagers? Ik weet het niet.

Ik zit op café. Altijd inspiratie. Alleen deze keer lukt het niet om te schrijven. Er is teveel lawaai. Zou er een verband bestaan tussen dronken en doof? Of is het een reflex, dat zatte mannen, naarmate het spraakvermogen afneemt en wat slepender wordt, luider spreken om toch maar hun waardevol gedachtengoed over te brengen op hun toehoorders?

Het gezelschap naast me. Vier mannen, drie vrouwen. De opluchting van de beginnende vakantieperiode, de zinnenprikkeling van de eerste zonnestralen. Bronstijd. Dat zie je. De jagers hebben hun prooi bijeengedreven. Zo denken ze. Één van hen zal bakzeil halen vanavond en de golden handshake letterlijk krijgen. Alhoewel, t zien er schoolfrikken uit. Mannen met korte hemdsmouwen, ik kan er niet aan doen, het werkt niet bij mij, en ik verzin er meteen triestige hierarchie bij.

Maar jagers dus. Op zoek naar wat ontucht, of wat flirterige egobevestiging. Het maakt niet uit, het gedrag is hetzelfde. Het is overigens zo dat in de prehistorie, of in tribale omgevingen, waar mannen jagers zijn, 90% van het voedsel door vrouwen voorzien werd. De mannen hadden wel mammoets gezien, dat wil niet zeggen dat ze er ook altijd één mee naar huis hadden. ‘Zijn er nog verse bessen in huis, schat? We hebben mooie verhalen te vertellen, den John en ik hadden bijna ne geweldige sabeltand tijger geschoten. Morgen gaan we terug, want we weten hem zitten… En is er nog wat pap, of maiswijn?’ Die stijl!

Ik heb vroeger al gezegd dat mannen die denken dat ze jagers zijn, er eigenlijk niets van begrepen hebben. Maar toch belet me dat niet om een typologie van de jagers te maken aan de hand van wat ik hier aan de toog zie gebeuren. De voornaamste types zijn vertegenwoordigd: de sluipschutter, de braller, de valsen tragen.

De braller is het eenvoudigst te herkennen. Luid, vindt zichzelf fantastisch, is er vast van overtuigd dat iedereen hem geweldig grappig vindt en deinst er niet voor terug om zijn drinkebroers bij tijd en wijle te kakken te zetten. Goede luim, weet je wel, daar moeten ze tegen kunnen!

Hij heeft een simpele verleidingstechniek. Bewondering. Entertainment. Rechtlijnig, éénvoudig, doortastend en brutaal. Hij speelt ook op uithouding, de halve fond. Die anderen zullen wel ontmoedigd worden en hij raapt de brokken op. Doorheen de ‘grappige’ anekdotes weet je alles over hem, en vooral, en veel belangrijker, alles over de materiële welstand. ‘ik herinner mij, in New York…. En ik stap in mijnen Audi, ik heb nen A6… Maar ja, dat gerief om uw zwembad te onderhouden… Pftttt, allez, ik hoop dat ze er haar plezier mee heeft, want na mijn scheiding…. Alles weet je.

Hij moduleert ook, in functie van de prooi, er kan al eens wat cultuur tussen zitten, van het opvallende soort. Hij kan Calatrava aan een discipline, plaats en stijl koppelen, hij kent het grote blufboek, of minstens de methodes die Paul Jacobs, de radiomaker die dat hoogst vermakelijke boekje maakte, ooit bijeen schreef.

Als hij aan het kortste eind trekt is dat niet erg, zijn buit zijn ook de verhalen , al dan niet aangedikt, wie onthoudt dat immers? Het kan hem ook absoluut niet schelen met wie hij op het einde van de avond overblijft. Het gaat immers niet over haar, maar over hem.

De sluipschutter, de grondwerker dat is een ander paar mouwen. Dat is de man die van bij aanvang zorgt voor een goede uitgangspositie. Die heeft al nagedacht, kansen ingeschat en weet dat hij niet over zoveel troeven beschikt. Een schot, do or die.

Hij heeft zijn kansen afgewogen, het gezelschap geëvalueerd. Die ene, dat muurbloempje, die zal het zijn. En de rest is verkoop. En techniek dus.  Openingsvragen, open.  Behoeftebepaling, inzoomen, focussen.

Het wild isoleren, afschermen van de kudde, het intimistische, belangstellende gesprek. De bezwaren aftasten, niet weerleggen, nadenken, concentreren. De zuivere lijn zoeken, qua schootsveld. Hardnekkig, vasthoudend, intens… Ook al ziet het er niet altijd zo uit. Mannen ook met een bijzonder zwaar noodlot. Ze kunnen nooit gaan pissen op café, want dan verbreekt  hun toch al vrij ijle  spanningsboog. Denk aan de jachthut, eens het wild in’t vizier ga je ook niet rap nog even schijten.

Hij bewandelt een dunne lijn, voor je’t weet zeurt hij, dan zoekt de vrouw naar ontspanning, daarvoor was ze hier in de eerste plaats al. En interesse is leuk, maar een hele avond met de zelfde.. Neen, de sluipschutter gebruikt een erg moeilijke techniek. alleen de allergrootsten komen er mee weg.

En dan de derde,  de valsen tragen. Hij doet alsof het hem niet interesseert, doet niet mee met het haantjesgedrag van de braller en is sociaal. Hij babbelt met iedereen, is niet te beroerd om tegelijk ook met de barman wat te keuvelen. De ideale aangever ook voor de braller, die iedere keer de punchline pikt. En vervolgens trots is op zichzelf.

De andere laat het gebeuren.  Tot de braller steekjes laat vallen, allicht ook door de drank. Dan verandert er iets en zie je hoe hij een subtiel spel opzet, lichaamstaal ook, zacht meedeinend op de uitingen van de dames.

Alert voor alle kleine uitingen van afkeuring en ze stante pede uitvergrotend. De mensen vinden hem zacht, beschaafd, een gevoelsmens… Langzaam maar zeker wint hij terrein op de braller, hij pikt al eens een grapje in, hij doet al eens een grap van de ander mislukken. En dan komt het dodelijke wapen boven, kleine, gefluisterde opmerkingen in het oor van de vrouw naast hem. Onweerstaanbaar, ze lacht, hij palmt in, meter na meter wordt de lijn binnengehaald, zonder ogenschijnlijke inspanning. Bewust controlerend, en passant de sluipschutter ook even dwarsbomend. De valse trage wil immers niet alleen een vrouw voor de nacht, hij wil bemind worden door alle vrouwen…

Nogal een weerke, hè mijnheer?

Amai, dees heben we nog niet veel gezien – amai, noemt ge dat zomer – ik word zo slechtgezind van dat weer, dat kunt ge u niet voorstellen …
Hebt u er nog nodig?

Ik dacht tot voor kort dat het enkel bij de bakker en de beenhouwer (slager, voor de noorderburen, ik word daar namelijk ook gelezen) gebruikte, maar dat is niet zo. Het is iets universeel! De verlichte, intellectuele, avantgardistische meute op de sociale netwerken, wij allen, hebben het er ook over. Regen tijdens de spitsuren en je hebt zelfs twee hot topics, regen en file.

Dat verdient toch enige bespiegelingen. Eerst het echte leven. De bakker en de beenhouwer.

Het is natuurlijk een beetje een vreemde situatie. Ik snap dat als geen ander. U stapt een huis in dat niet het uwe is, en daar hangt een soort gewijde stilte, slechts onderbroken door het kapmes op het slagersblok, het spinnen van een snijwiel of het trillen van een broodsnijtoestel. U voelt de behoefte om die stilte te doorbreken… Net zoals u in een museum – waar immers ook dat soort stiltes hangt – tegen de suppost wat gaat ouwehoeren over het weer. Dat, eerder dan de Rubens aan de muur de aandacht te geven, die hij verdient. Of in de kerk, even aanlullen tegen mijnheer pastoor, of onze lieven heer dat nu toch niet even anders kon regelen? Aanlullen is misschien niet het correcte woord, gegeven de context.

Waarom? Waarom? Gaat het over het doorbreken van de stilte? of is het iets anders? Misschien is het wel gewoon omdat u de bakker dom vindt en tot niets anders in staat? Dat is toch ook niet erg netjes. Misschien kunt u hem complimenteren over zijn vakmanschap, en de kwaliteit van zijn producten. Misschien kunt u hem ook gewoon beschouwen als een normaal mens, zoals uw vader, uw broer, uw moeder, uw tante. In zoverre die mensen uiteraard normaal te noemen zijn, ik ken ze persoonlijk niet. En dan kunt u over honderden andere dingen praten. Een film die u gezien hebt, een boek dat u gelezen hebt, de pest van blaffende honden in de straat, maakt niet uit, als het maar een andere banaliteit is!

Of, misschien moet u nog een stapje verder gaan. Is het echt nodig om überhaupt te lullen of conversatie te maken? Tenzij u uit bent op een gratis portie hespenworst. Staat u er eigenlijk bij stil dat zo’n neringdoender in goede doen, op topdagen ziljoenen klanten moet bedienen en bijgevolg evenveel keer moet zeggen:  ‘Ja, Ja, maar nog een chance dat we’t zelf niet voor ‘t zeggen hebben, of ‘t zou ook niet goed zijn, met dat weer, iedereen klaagt toch, als ‘t boeren niet zijn, dan wel de klanten!’.

Laat die man zijn werk doen, misschien vindt hij het wel leuk om in alle stilte een varkenskoteletje uit te benen, zengewijs een lendestuk te ontzenuwen, een  mals lapje biefstuk vakkundig op den draad te snijden.

Of verwacht u echt dat hij als bijberoep meteoroloog is, en even monsterend door de vitrine zal kijken om dan bezwerend te mompelen: “Binnen een half uurtje trekt het open, ik zie de anticyclonale wig al aankomen’.

Die man is daar evenmin een expert in als al de anderen in de winkel, die braaf hun beurt afwachten om er ook even tegen aan te zeiken.

Stop daarmee. En stop er gelijk ook mee op twitter. De amusementswaarde, de informatiewaarde, het gehalte van conversatiestarter van een tweet als ‘Amai, wat een regen, hier in Borsbeek’. Really?!

Die van Borsbeek weten het. Die die er niet zijn hebben er geen zak aan. En al die anderen, die in Schilde, Mortsel, Hoboken, voelen plots de drang om aan te geven dat het bij hen ook zo is. Wie geeft er een vliegende neukpartij om (Vrije vertaling)?

Gestreken mastellen! Leve Gentse toeren

Ik heb al bij herhaling mijn liefde voor Gent, stad van de lelijke mensen, uitgedrukt. Maar het einde is nog niet in zicht. Onlangs werd ik uitgenodigd door de immer sympathieke Els De Deken, eega van de onvolprezen Bert Van Wassenhove, om in heur neringdoenderij, De Standaard op St Baafs, te komen genieten van ‘een Gruut bier, mej een gestreken mastelle’.

U weet misschien wat dat is, maar ik totaal niet. Bij mastelle moet ik aan bleke te zware vrouwenbillen denken, ik kan daar ook niets aan doen. Eten zou ik het dus niet meteen doen. En toch… daar gaat het om. We kennen de dreupelkes van ’t dreupelkot, we kennen de cuberdons, we kenden het smakelijkste brood en gebak van bij Bloch, in de Veldstraat. Maar er is nog zoveel meer. En zoveel lekkers. Gent is een stad die mij zal blijven verbazen.

Een mastelle is een streekproduct, dat bij momenten zelfs gezegend schijnt te worden. Een kaneelpistolet met een deuk in, zo kun je het in zijn puurste vorm best omschrijven. In Gent snijden ze die kennelijk open, besmeren ze royaal met boter en bruine suiker, pletten ze tussen wat aluminiumfolie en strijken ze verder plat. Alleen de geur geeft al goesting, en als je er in bijt, is’t helemaal yummie. Fuck de calorieën!

Op zo’n momenten ben ik blij dat er dingen bestaan zoals Vizit, de straatlopers van Gent, die al hun ervaringen, die soms ver afstaan van mijn dagelijks leven, maar tegelijk erg dicht te vinden zijn, gebundeld hebben. In een boekje voorwaar. Een handig boekje, dat past in een achterzak, en waarmee je uren door de stad kunt lopen… verdwalen, omdat dat nu éénmaal het lekkerste is.

Nog lekkerder dan gestreken mastellen! Wat ik er het mooist aan vond, is dat ik iedere keer opnieuw dacht… ‘ja, ja, uiteraard, dat ken ik!’ maar dat er toch telkens weer dingetjes waren die ik niet kende. En ik heb al meer dan 20 jaar een band met deze stad.

Gewoon plezant dus! En een dikke dankuwel aan de professionele straatlopers, zoals ze zichzelf noemen. Meer van dattum

Mannekes, we zijn het uit handen aan’t geven.

Stel u voor. Een feestje. Mensen lopen door elkaar, mannen en vrouwen staan ontspannen te keuvelen.  De tijd, die lange stille stroom, meandert  geholpen door sloten alcohol en hapjes. Het is gezellig! Zomeravonden zoals ze moeten zijn. Met openspattende lachsalvo’s, blije gezichten, opgeruimde sfeer.

Ineens, oorverdovend, het schrille gefluit van een voetbalhooligan. De gesprekken verstommen, iedereen kijkt op. De vrouw in kwestie, haalde haar vingers uit de mond,  had aan één blik genoeg en sprak de gevleugelde woorden uit: ‘T is tijd voor de kinderen!’.

Zonder boe of ba, vertrokken drie van de aanwezige venten om allerhande kinderen op te halen van een scoutstoestand. Bedremmeld, als schooljongens. zonder iets terug te mompelen. Betrapt op hun gebrek aan planning en time management. want het was tijd voor de kindjes, en ze hadden beloofd dat ze er gingen voor zorgen. De sfeer tussen de venten was totaal kapot, mentaal konden ze dit even niet aan. alcohol en een volledige hergroepering van de rangen was nodig om het evenwicht te herstellen.

De vrouwen waren alweer aan’t keuvelen. De amazone van het fluitsignaal schonk zich nog een glas in en hernam de conversatie waar ze ze een fractie eerder had afgebroken, met een allerbeminnelijkste glimlach.

Twee dagen later. Een terrasje in de Kempen. Ik overdrijf niet, maar vijf keer op rij kwam er een mooie wagen aangereden, telkens een vrouw aan het stuur, met naast zich haar vent. Nog net goed genoeg om de handtas aan te geven bij het uit stappen.

Jongens, waar gaat dat naar toe? Waar is de tijd dat we ’t voor ’t zeggen hadden? dat wij met de dikke bakken reden? etc etc…

Vergis u niet, de fluitvrouw, petite, as they say, was geen hooligan. Ze is doctorandus in de fysica, heeft er nog een andere master bovenop geplakt en danst bovendien als geen ander. Daarnaast zorgt ze ook nog eens voor het feilloos ineenpuzzleen van de naschoolse activiteiten van haar progenituur en is ze niet te beroerd om desgewenst die andere buur, vent en vader van een vriendje uit de nood te helpen als er early babysits moeten geregeld worden. Want hij heeft veel werk, en ’t is allemaal niet zo makkelijk te regelen, met enkel maar een poetsvrouw en de mama die komt helpen.

Lezers dezer kolommen, weten hoe na het mandom mij aan het hart ligt. Nooit zal er een onvertogen woord over mijn lippen komen om onze soort imagoschade toe te brengen, maar ik denk dat we verkeerd bezig zijn jongens.

Met onze ‘we regelen dat wel’ konden we het halen zolang we ‘den auto en de gsm’ hadden en een schare van vrienden om in de improvisatie mee te werken. Maar die vlieger gaat niet meer op. De ‘maskes’ studeren beter, organiseren beter en scoren beter.

En eerlijk, hun conversaties zijn boeiender. Zet vijf venten bijeen, in een gezelschap waar vrouwen rondlopen, en na een kwartier gaat het over auto’s, of mountainbikes. Is het dat maar?

We moeten opletten. Als ze straks ook nog grappiger worden is het gedaan, hebben we geen rol van betekenis meer te spelen. Willen we daar allemaal wat aan denken? En een fijn weekend gewenst!

Den ouwe ging eens naar een techno feestje : Fuse Replay

Een bekend Duits charmezanger zei ooit ‘Waarover men niets weet daarover moet men zwijgen!’. Hij had allicht gelijk. Ik zou dus beter mijn mond houden. Maar ’t is te sterk… omdat ik er niets van begreep, en dus mijn toevlucht zoek tot vergelijkingen en modellen die ik wel ken. Om het te begrijpen.

Vorige week naar Fuse replay geweest. Een soort revival van de welhaast mytische feestjes in de Fuse, onder de bezieling toen, en nu nog steeds van de ongekroonde koning van de techno in vlaanderen, Peter Decuypere. Ik mag de man ‘mijn vriend’ noemen. Het contact is tot stand gekomen over filosofie, wijn en politiek. Wist ik veel wie hij was en wat hij allemaal gerealiseerd heeft voor de technomeute hier te lande. Een ‘scene’ die eerlijk gezegd ook nooit de mijne geweest is.

Ik ben een muzikale barbaar die bekend staat om legendarische vergissingen, in ongeveer alle genres. Maar als ik het mooi vind dan kan het genre mij niet echt veel schelen. Meestal ontdek ik goede muziek ook pas jaren na de trend. Ik denk dat Massive Attack al gesplit was toen ik de eerste CD kocht. Ook Daft Punk heb ik eerder toevallig gezien, op Pukkelpop notabene, waar ik eigenlijk voor iets anders kwam (droge kousen brengen aan mijn zoon, uit bezorgdheid) Zo pik ik wel eens wat mee.

En Peter vind ik interessant en geestig, zonder dat ene facet echt te kennen. Maar de man startte een tijd geleden Fuse replay en nog zo wat toestanden op, en dus bevond ik me timewarp-gewijs terug in de clubs die ik vroeger ook wel eens bezocht.

Alwaar ik Peter als een ware volksmenner een toch wel redelijk indrukwekkende menigte zag opzwepen tot… ja tot wat? Tot dansen, of huppelpasjes maken, allemaal met het gezicht naar het podium, waar ene Jeff Mills (onthoud die naam, maar u kent hem allicht al) zijn opwachting maakte. Het paste, het klopte, het was juist. Ik was het anachronisme, hij niet (Peter dus). Integendeel. En ik probeerde maar te begrijpen waar de fun zat, en wat ik miste.

Er is ontzettend veel over te zeggen en te vertellen. Techno party of niet, het is eigenlijk net hetzelfde als een chirofuif. Bij het binnenkomen zie je jongens aan de bar, die veilige haven voor de dans-analfabeten. Moed indrinkend voor voor ze de arena betreden om met hun moves iemand te bekoren. Zo was het toen ik jong was, zo is het nu nog steeds. Alleen gaat het er hier een ietsje sneller aan toe. De jongens die binnenkomen hebben er stuk voor stuk zin in. Dat sommigen daarbij al redelijk strak staan van de geestesverruimende substanties doet niet echt ter zake.

En de meisjes, vrouwen, bitchas… Zo schoon. Altijd weer moet ik aan Stijn Meuris denken. Het is weer druk in Leuven. Meisjes die op de jaagweide gaan staan, meisjes die willen dansen en zich amuseren, meisjes die willen behagen. Het is en blijft fascinerend.

“de meisjes, jongens, ze keuren
de borsten bol en de vuisten gebald”

En daartussen stond ik. Boer in mijn eigen geboortestad wegens het totaal niet begrijpen van de codes. Niet de dresscode, niet de danscode, zelfs niet de drankcode (ik dronk een pintje uit een glas, omdat ik dat nog steeds het meest fris en het lekkerste vind). Ik begreep niets eigenlijk. Ik kende er ook nog wel wat mensen, die stuk voor stuk wel erg enthousiast waren, vooral ook om het ‘revival’ aspect (dat is wat oneerbiedig, want het had niets met een retro-ding te maken).

Op een bepaald moment zag een vriend de ontreddering in mijn ogen en hij lachte me toe ‘ Hebben ze dat liedje al eens niet gespeeld?’. En ik keek hem schaapachtig aan. Wist ik veel? Achteraf bekeken een erg leuk grapje.

In de rokersruimte boven ging het iets beter, daar speelden ze ‘acid’,… of zo. Pak mij niet op de termen, voor ’t zelfde geld was het iets anders. Daar kon ik me wel wat in vinden, tenminste, ik stelde me voor dat je daar wel op kon dansen, lang zelfs, eens je in de mood kwam. Al bleef ik één ding ontberen, want geloof me, ik ben er lang gebleven en ik heb me steeds weer opnieuw proberen op te peppen om het leuk te vinden, om te snappen wat ik miste.

Mij ontbrak de fun. Het zich in vraag stellen. Het met elkaar lachen en dansen en plezier maken. Het was opzwepend. Het zat barstensvol energie, maar ik kon me niet van de idee ontdoen dat iedereen vooral met zichzelf bezig was. Maar misschien hoort dat bij het genre.

Ja, oud worden, het is niet altijd even makkelijk.

Met drie in bed, liever niet (Bloovi column)

Ik ben verzot op het internet. Altijd al geweest. Hoe dikwijls maak je het immers mee in je leven dat een nieuw mediatype opduikt? Ik herinner me dat ik nog geprobeerd heb met een inbel-modem om de eerste site van het Louvre te bezoeken. Van 20u tot 22u wachten op het lijn per lijn inladen van de Mona Lisa.  Ik had een AOL account, en zelfs een village.uunet account.

Als er iets nieuws te proberen was, dan was ik er als de kippen bij. Legendarische vergissingen heb ik nog gemaakt. Second Life, ik word er nog om uitgelachen. Ik was er echt van overtuigd dat dat de toekomst zou zijn.

En altijd, altijd opnieuw blijk ik een haat-liefde relatie met het medium te hebben. Ik probeer, word enthousiast en dan besef ik de futiliteit, het tijdsverslindend karakter en ik haak af, of herleid het tot zijn ware proporties.

Heel af en toe, gebeurt dat ook door een externe factor. Ik heb net een heel betoog gepleegd over het ‘cheatgedrag’ bij het spelen van spelletjes zoals  wordfeud. Maar dat is niet de enige reden waarom ik afhaak.

Want vergis u niet, ik vind het zalig om contact te leggen met wildvreemden via een spelletje. Je komt al eens boeiende mensen tegen, elk met hun eigen verhaal, en meestal met een mooie dosis humor. Ik was op een gegeven moment een erg fervente Wordfeud speler, zoveel mogelijk partijtjes tegelijk, omdat ik dan niet hoefde te wachten. Serieel spelen, terwijl je aan’t schrijven of werken bent. Zalig gewoon.

Maar soms haalt mijn levendige fantasie het, en dan begin ik me van alles voor te stellen.

Zo was ik met een vriend op een avond een potje aan’t scrabblen, zo rond elf uur. Plots kreeg ik een invite van zijn echtgenote, ook een toffe madam, die goed met woordjes overweg kan. In principe maakt het niet uit met wie je speelt, misschien word ik zelfs niet geacht te weten dat het een koppel is, maar ik weet het wel. En het kan altijd dat hij op zakenreis is, en zij thuis, of omgekeerd, maar de vrouw in mij moet  het wel weten. Het is een verderfelijk trekje, ik weet het.  Beiden speelden niet onverdienstelijk, dus ik heb echt geprobeerd om het op zijn beloop te laten.

Na drie spelbeurten begon het echter te draaien in mijn kopWat bezielt een koppel om naast elkaar in de zetel te liggen scrabblen met een derde?  Ik heb behoefte aan het idee van fysieke verwijdering, en ja, van een stuk alleen zijn als ik zo’n spelletjes speel. Het komt nooit in mij op om wordfeud te spelen als mijn madam naast me zit. Dan kun je andere dingen doen. Dan moet je je laven aan mooie gesprekken, goede wijn en muziek. bijvoorbeeld. En ik weet dat dat achterhaald is, want er is ook niets sociaal aan het samen lezen van boeken, toch geeft dat een andere soort rust dan het getokkel op tablets.

 

Nieuwsgierigheid haalt het dan altijd bij mij. Ik moet het gewoon weten. Discreet polsen aan beide kanten  Bleek dat het koppel naast elkaar in bed lag, hij met de iphone, zij met de ipad. Wat een eindeloze tristesse. Het liefdesnest als plek van verveling en tijdverkwisting. en deze mens weer een illusie armer.

En dan haak ik af. Two is company, three is a crowd in deze.


Carambole in de Kempen

In de Kempen zijn café’s nog wat ze moeten zijn. Ontmoetingsplekken, dranklokalen, waar ze perfecte pinten serveren en voor de gezelligheid instaan. Café Den Toerist, Wechelderzande. Waar ze de Wechelse tripel serveren.

Je kunt je afvragen hoe je in zo’n gat verzeild geraakt, dat heeft alles te maken met honden en grote routepaden. Verder is dat niet belangrijk. Feit is dat ik er zat. Iets dronk en wat couleur locale opsnoof. In dit geval, twee mannen die biljarten, carambole. Het was mooi om naar te kijken. Omdat er een soort patsergedrag bij komt kijken wat ik wel kan smaken.

Carambole, drie ballen, trefzekere stoten, zacht tikken en ketsen en vooral krijten. Monsterend krijten, bedenkelijk krijten, inschattend, op automatische piloot maar routineus wordt er gekrijt.  Niet alsof het een café spel is. The Crucible meets Raymond Ceulemans en Ludo Dielis.

Zwijgen ook. Twee venten, misschien buurmannen, misschien collega’s, allicht vrienden. Maar geen woord. Niet nors, maar gewoon zwijgen, omdat er toch niets te zeggen valt.

Geen van beiden speelt echt goed, geen van beiden vindt dat erg. Dat maakt het spel niet minder ernstig. Er is een rist van redenen te bedenken waarom het vandaag gewoon niet goed gaat, maar daar beginnen ze niet aan. Stoot na stoot wisselen ze af, er worden geen series neergezet, hoogstens twee, drie keer na elkaar blijft dezelfde aan beurt.

Doodt het de tijd? Neen, dat hoeft niet, ze hebben tijd. Ze hebben zelfs niet de ambitie om te verbeteren. Ze spelen zelfs niet tegen elkaar, maar tegen zichzelf. Golf binnenskamers, als het ware.

De mooie macho-rituelen ook van het spel. Heerlijk om te zien hoe er monsterend naar de keu gekeken wordt bij weer een mislukt shot. Hoe er minutieus met het krijtje gewerkt wordt om toch maar niets aan het toeval over te laten. Heel af en toe een pluisje weghalend, dat de accuratesse had kunnen beinvloeden, en ja, even door de knieën om te zien of de tafel toch niet wat afhelt. Tegenwind is niet te veronderstellen.

‘Plakken ze?’ als twee ballen erg dicht bijeen liggen. De ene houdt met een kennersblik de hand boven het laken om te kijken, terwijl de andere zuchtend om de tafel loopt om de ideale plek te kiezen voor weer een successtoot.  Rug naar de tafel, krijtend, zeker van zijn stuk. Hij gaat er voor. Behalve als ze zouden ‘plakken’, natuurlijk!

Mooi ook, hoe je slechte spelers herkent aan hun gave om het spel ingewikkelder te maken dan het is. Ze spelen risicovolle stoten, waar het ook simpel kan. Soms omdat ze het simpele niet zien, soms ook gewoon omdat het waarderend is. Een moeilijk stoot die gemist wordt, dat kan altijd. Een moeilijke stoot die lukt, dan ben je een heerser. Applaus is niet je deel, maar waarderende kennersblikken en zacht gemompel, de ovatie van de stillen.

Zwijgend wordt een nieuw bier aangedragen. Vijf minuten pauze voor een goedkeurende smaakzwelg, en het spel gaat verder.

Een oud koppel onderbreekt mijn geschrijf. ‘Ge zit aan ons tafel, gij zijt niet van hier hè?’.