Zijn muren waren wit. De tafel leeg, de boeken lagen overal, op stapels. Het was spaarzaam maar niet ongezellig ingericht. Met boeken, hopen boeken. Zonder ordening, of althans zonder schijnbaar duidelijke ordening. Het licht kwam van kaarsen. Veel kaarsen, in éénvoudige kandelaars en wat schemerlampen. De mens had geen behoefte aan ornament.
Er waren ook geen foto’s. Hij had ze wel, maar hoefde ze niet te tonen. Hij keek er naar als hij daar zin in had. Om een herinnering te verlevendigen, om spijt te accentueren, om wat voorbij was, mooi te vinden of te betreuren.
Geen vloerkleedjes, versieringen, grappige kaartjes, kattebelletjes. Bank, boeken, bed, tafel en stoelen. Op de tafel, een laptop en een schaal met groene appels. En verder muziek. Geen ascese, alleen geen ‘clutter’, niks dat afleidt.
Bezit is koppijn, of zo.
Hoe anders, daar waar hij nu zat. Hij kreeg het er benauwd van. Het dametje had grappige reeksen kaders, met foto’s in. Vintage. Sierkastjes, uit een bepaalde epoque, ook vintage allicht. En koelkast-magneetjes. Vele. De portretten, reisfoto’s, vriendenfoto’s hingen aan de muur. Kunstig geschikt, met een bepaald systeem in de harmonie van zeer veel.
Kandelaars zonder kaarsen, kleurige designobjectjes, en masse gemaakt. Kostbare minivaasjes van Kosta Boda, dat kleurige glaswerk. Reissouvenirs. Schalen, pottekes, snuisterijen, ornamentjes. Tonen dat je’t weet. Dat je weet hoe het hoort, dat je er (bij) bent geweest.
Hij keek naar de vrouw, terwijl hij voorzichtig een kop koffie aanpakte. Hij kende het servies. Duur Deens design, afgewerkt met Italiaans zilver besteklepeltje en een duur koekje, van de betere Gentse patisserie. Fusion zeker?
Ze was zelf ook eigenlijk erg ornamenteel. Ornament in haar huis, haar huis als ornament van haarzelve en uiteraard was alles aan haar ook zorgvuldig bestudeerd. Kleine ornamentjes, van het ornament. ‘T werd ingewikkeld op die manier.
Van de ‘bottekes’ tot het jasje, de kleuren waren op elkaar afgestemd. De materialen ook. Maar vooral de kleuren. Het bronsbruin van de laarsjes kreeg een rappel in de mascara rond haar ogen. Haar nagellakjes kleur kwam ergens terug in een armbandje. Verzorgd en zo…
Hij keek het met lede ogen aan, slaagde er met alle goede wil van de wereld niet in om zich op het gesprek te concentreren, omdat het er eigenlijk geen was. Hoe was hij hier in godsnaam verzeild geraakt?
God ja, hij wist het weer. Praten over een opdracht. Na vijf minuten bleek dat het niet echt een opdracht was. Of toch niet voor hem. De vrouw had een doel. Behagen.
Hij wist hoe dat moest, hij kon het ook. Alleen deed hij het met woorden, zij met versiersels. In de ‘fond’ is dat hetzelfde. Alleen lijkt het of er meer waarachtigheid in de woordjes zit. Goed uitgekozen, voorzien van de juiste nuances en zegging. Dat klopt ook. Woorden zijn naakt, krachtig, zacht, en juist, als ze op de juiste manier gebruikt worden.
Als je er versieringen van maakt, slaat het ineens nergens meer op. Misschien is dat voor ornamentjes ook zo, is er wel een manier om daar zinvol mee om te springen. We zullen het nooit weten, hij had alleszins niet de bedoeling om het ooit uit te proberen.
mooi stukje!